‘Joehoe, ik zit hier, op het terras.’
Ik zwaai naar mijn zus. Nu ik weer in de buurt woon, kunnen we vaker zomaar afspreken. We zouden elkaar ontmoeten in het Valkenberg, voor ons allebei even ver fietsen. In de hoop dat er een plekje was bij T-huis, anders konden we verder de stad inlopen.
‘Ha, gelukkig heb je een plekje gevonden, het is nog veel te mooi weer om binnen te zitten.’ Ze ploft naast me neer en geeft met een brede glimlach een kneepje in mijn arm.
‘Dat dacht ik ook. Ik heb al een cappuccino besteld, wat wil jij?’
‘Voor mij gewoon een theetje.’
‘O, daar is de ober al met de koffie. Mag ik nog een thee en de lunchkaart, alstublieft? Wat voor thee wil je eigenlijk?’ Ik kijk mijn zus aan.
Ze fronst haar wenkbrauwen. Ik zie dat ze haar geheugen afspeurt maar niet vindt waar ze naar op zoek is.
“Doe maar die met al die takjes erin, hoe heet dat ook alweer?’ Ze kijkt vragend omhoog naar de ober.
‘U bedoelt muntthee?’
‘Ja, precies, die.’
‘Zo zusje, wat fijn om hier even met jou rustig te kunnen zitten. Wat heb jij vanochtend gedaan?’
‘Ik heb spullen bij elkaar gezet voor de Vlooienmarkt volgende week.’
“Dat doen ze nog steeds in Ulvenhout?”
‘Ja zeker, maar tegenwoordig op een andere plek, bij de Pekhoeve.’
‘Vroeger was het bij de veiling op de Pennendijk. Vlak bij ons huis’
We kijken beiden het park in zonder te zien. We zijn met onze gedachten bij ons ouderlijk huis. Het zijn door de jaren heen zoete herinneringen geworden.
‘O, daar heb je je thee.’
‘Dank u wel.’
‘Weet je dat ik ooit een boekje heb gekocht op de vlooienmarkt, van mijn zakgeld. Ik ga straks eens kijken of ik dat nog heb. Het was een heel zoet verhaal.’
‘Ik heb er ooit een vogelhuisje gekocht.’
‘Een vogelhuisje, hoe kwam je daar nou bij?’
‘We hadden het nodig voor in de tuin.’
‘Nodig?’
‘Nou ja, het leek ons mam en mij gewoon leuk. Het zou in de middag bij opbod verkocht worden. Dus ik kreeg vijftien gulden mee om het te gaan kopen.’
‘Bij opbod, je bedoelt dat jij bent gaan bieden?
‘Ja, dat vond ik best spannend. Ik was, denk ik, nog maar acht en wist helemaal niet hoe dat moest. Ik mocht ik niet hoger gaan dan die vijftien gulden. En, je gelooft het niet, dat lukte, ik kreeg het vogelhuisje mee.’
‘Stoer hoor.’
‘Ik vond het eigenlijk best grappig om te doen. Het huisje heeft nog heel lang in de tuin gestaan.’
‘Dat weet ik nog wel. Was het niet gemaakt van dat witte hout, Berkenhout?’
‘Ik geloof het wel.’
‘Zullen we gaan bestellen?’
‘Even mijn bril pakken. Verdorie, ik dacht dat ik hem in mijn tas had gestopt. Waar is mijn bril nu toch?’
‘Hij staat op je voorhoofd, zus.’
‘Och, ja, waar heb jij zin in?’
‘Ik ga een salade bestellen met van die vis?’
‘Welke vis?’
‘Je weet wel, die roze met boontjes en zo. Hoe heet die ook alweer?’
‘Je bedoelt salade Niçoise?”
‘Ja, die.’
‘Het gaat hard hè, we worden oud.’
‘Nee joh, zo moet je niet denken. We hebben gewoon zoveel herinneringen in ons hoofd dat het even duurt voor je de juiste hebt gevonden.’
Meer lezen van Karien? Klik op Terug in Ulvenhout